Gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkneemster weigert werk te verrichten. Werkgever betaalt loon en vordert loon succesvol terug.
Een werkneemster is in 1973 in dienst getreden. Vanaf 5 november 1987 ontving de werkneemster een WAO-uitkering voor arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Het UWV heeft bepaald dat per 31 maart 2002 de mate van arbeidsongeschiktheid 25-35% is.
De werkneemster heeft tegen de beslissing van het UWV bezwaar gemaakt. De Arbodienst heeft de werkneemster in september 2003 verzocht om het werk te hervatten. Werkneemster weigert dit met de stelling dat zij volledig arbeidsongeschikt is.
Vervolgens bleek dat de werkgever het loon immer heeft doorbetaald. Op 5 februari 2004 heeft de werkgever medegedeeld dat het loon wordt stopgezet vanwege afwezigheid van werkneemster. Werkgever deelt wel mede dat als werkneemster in bezwaar of in beroep volledig arbeidsongeschikt wordt geacht, haar loon met terugwerkende kracht gestort zal worden. Als werkneemster de procedure inzake arbeidsongeschiktheid niet wint, behoudt de werkgever zich het recht voor om de werkneemster op staande voet te ontslaan.
Op 26 september 2006 ontdekt de werkgever dat het loon toch doorbetaald is. Wederom deelt de werkgever mede dat de betaling van het loon zal worden stopgezet en dat de werkgever zich het recht voorbehoudt het eventueel teveel betaalde loon terug te vorderen. Hierop heeft de werkneemster aangegeven een kort geding aanhangig te maken om zodoende de werkgever te dwingen het loon door te betalen. De werkgever zwicht en hervat de loonbetalingen.
De werkneemster verliest de procedures tegen het UWV. De centrale raad van beroep heeft bepaald dat het beroep van de werkneemster ongegrond is. Derhalve komt definitief vast te staan dat per 31 maart 2002 de werkneemster 25-35% arbeidsongeschikt is.
De werkgever zet de loonbetalingen stop per 4 april 2007. De werkgever vordert vervolgens het loon terug over de periode februari 2004 tot en met maart 2007.
De werkneemster meldt zich per 1 april 2007 opnieuw ziek.
De werkgever vordert terugbetaling van onverschuldigd betaald loon over de periode 5 februari 2004 tot 1 april 2007. De vordering van de werkgever bedraagt € 78.176,70 bruto. Dit bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.
De kantonrechter is van mening dat het loon dat voor 26 september 2006 is uitbetaald, niet kan worden teruggevorderd. Wel kan het loon over de periode 26 september 2006 tot 1 april 2007 worden gevorderd. De werkgever kan zich met het standpunt van de kantonrechter niet verenigen en gaat in hoger beroep.
Het gerechtshof Amsterdam overweegt dat als uitgangspunt geldt: geen arbeid, geen loon. Dit kan pas anders zijn als de oorzaak van het niet verrichten van arbeid in redelijkheid voor rekening van werkgever hoort te komen. Daarvan is hier geen sprake! De werkneemster was in het geheel niet bereid tot het verrichten van arbeid. Ook is er geen sprake van rechtsverwerking. Van rechtsverwerking kan alleen sprake zijn als de schuldeiser zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het geldend maken van het betrokken recht. De werkgever heeft zich niet op een dergelijke wijze gedragen. Derhalve vernietigt het hof het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van de werkgever toe.
Uit het arrest van het gerechtshof Amsterdam blijkt dat de werkgever mogelijkheden heeft om loon terug te vorderen in een situatie waarin de werknemer weigert werk te verrichten wegens vermeende volledige arbeidsongeschiktheid. Voor de werknemer valt hieruit te leren dat een beroep op arbeidsongeschiktheid geen bescherming biedt tegen de basisregel in het arbeidsrecht: geen arbeid, geen loon. De werknemer is gewaarschuwd want de vordering van de werkgever is verhoogd met de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Daarnaast merk ik op dat de werknemer niet in staat zal zijn om met terugwerkende kracht andere inkomsten te verwerven. De gevolgen van de houding van de werknemer, uitsluitend trachten de betaling van het loon te behouden, hebben derhalve grote en financieel desastreuze gevolgen.
Gerechtshof Amsterdam, 3 mei 2011, LJN BQ3946