De werkgever kan eigenrisicodrager zijn voor de WW. Een eigenrisicodrager die zijn werknemer op staande voet ontslaat, wil niet daarna nog geconfronteerd worden met de betaling van de WW.
Een werknemer is statutair directeur bij een vennootschap. De arbeidsovereenkomst wordt door de AVA (algemene aandeelhoudersvergadering) opgezegd. De reden van de opzegging is dat de directeur van omkoping wordt verdacht. De directeur wordt om die reden gearresteerd en in hechtenis genomen.
De arbeidsovereenkomst is opgezegd met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn. De arbeidsovereenkomst eindigt op 31 december.
Begin december wordt de werknemer opnieuw gearresteerd. Deze arrestatie houdt verband met oplichting van de holding. De werkgever sommeert de werknemer om na zijn vrijlating contact op te nemen. De werknemer wordt ook medegedeeld dat als hij geen contact opneemt, ontslag op staande voet zal worden gegeven.
Er wordt een gesprek gepland op 28 december. De werknemer komt niet. De werknemer wordt op staande voet ontslagen. De werkgever ontslaat de werknemer op 31 december op staande voet.
Het UWV kent de werknemer een WW toe en houdt geen rekening met het ontslag op staande voet. Werkgever moet de WW betalen! Het UWV verhaalt de WW op de werkgever.
De werkgever gaat in beroep en hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep heeft onlangs beslist dat ten onrechte de WW-uitkering is toegekend. Aan de werkgever moet de schade worden vergoed, dat is de uitkering die op de werkgever is verhaald.
Er komt een voor juristen aantal logische stappen van de Centrale Raad van Beroep. Ik, lid van de SSZ, ga proberen deze eenvoudig te beschrijven.
De Centrale Raad van Beroep stelt eerst vast dat de werknemer werkloos is geworden door het ontslag op staande voet. Op het moment van het ontslag op staande voet voldeed de werknemer aan alle voorwaarden van werkloosheid.
Daarna beoordeelt de Centrale Raad van Beroep of de werknemer verwijtbaar werkloos is geworden. Bij een ontslag op staande voet wordt de zogenaamde “objectieve en subjectieve dringendheid” getoetst. De Centrale Raad van Beroep vindt in de objectieve dringendheid geen probleem. De subjectieve dringendheid wordt afgeleid uit de voortvarendheid waarmee de werkgever het ontslag heeft gegeven. Ook hier ziet de Centrale Raad van Beroep geen probleem. Derhalve is de werknemer verwijtbaar werkloos. De Centrale Raad van Beroep concludeert dat het UWV de uitkering blijvend geheel had moeten weigeren.
Vervolgens gaat de Centrale Raad van Beroep de situatie toetsen aan beleidsregels. Het gaat hier om de Beleidsregels Toepassing artikelen 24 en 27 WW 2006. In deze beleidsregels is bepaald dat, als sprake is van verwijtbare werkloosheid maar tevens vaststaat dat de dienstbetrekking binnen drie maanden niet verwijtbaar zou eindigen, een aparte sanctie wordt opgelegd. In dat geval wordt de uitkering niet blijvend geheel geweigerd. Het UWV legt dan een maatregel op wegens benadeling voor de duur van de periode dat de werknemer nog in dienst had kunnen zijn.
De uitwerking van deze beleidsregel zou in deze situatie kunnen zijn dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd door een ontslag op staande voet en de werknemer is verwijtbaar werkloos. Echter, ’s avonds om 24.00 uur, eindigt de arbeidsovereenkomst vanwege een rechtsgeldige opzegging. De werknemer zou dan enkele uren geen recht hebben op een WW-uitkering. Per 1 januari zou de uitkering moeten worden toegekend.
De Centrale Raad van Beroep merkt op dat de beleidsregel geen rekening heeft gehouden met haar eigenrisicodagers. De uitkomst van dit beleid zou onevenredig belastend zijn voor een eigenrisicodrager. Dat betekent dat de beleidsregel in deze situatie niet mag worden toegepast.
De Centrale Raad van Beroep geeft duidelijk het signaal af dat in geval van eigenrisicodragerschap bij het opleggen van maatregelen nadrukkelijk gekeken moet worden of een regel niet onevenredig drukt op een eigenrisicodrager.
Overigens overweegt de Centrale Raad van Beroep in deze uitspraak ook nog dat de reden van het ontslag bepalend is en niet volgens een route. De beëindiging van de arbeidsovereenkomst door middel van de opzegging in september was nog niet verwijtbaar, maar nadien is wel ander verwijtbaar gedrag aan het licht gekomen. Om die reden leidt dit ontslag wel tot verwijtbare werkloosheid. Omdat er geen sprake is van een niet-verwijtbare beëindiging, is volgens de Centrale Raad van Beroep niet voldaan aan de voorwaarden van de beleidsregel.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep heeft tot gevolg dat de WW-uitkering moet worden ingetrokken. De intrekking van de WW-uitkering kan niet met terugwerkende kracht. Daarom moet de werkgever worden gecompenseerd via betaling van een schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente.
Het door het UWV klakkeloos toepassen van haar beleid op situaties waarin een eigenrisicodrager is betrokken, dient na deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep nader te worden onderzocht. Als u informatie wilt over een situatie waarbij u betrokken bent, neemt u dan even contact met mij op via 06 54 28 80 49.