Is na een faillissement van de werkgever een einde gekomen aan het concurrentiebeding en het geheimhoudingsbeding? Na een faillissement zegt de curator de arbeidsovereenkomst op en wekt daarmee de indruk geen interesse te hebben voor de kennis en kunde van de werknemer. Maar juist de kennis en kunde spelen een rol bij een doorstart of verkoop van activiteiten van de onderneming. Het antwoord op de vraag is “nee”. Na een faillissement blijft het concurrentiebeding intact.
De werknemer kan er belang bij hebben dat het concurrentiebeding komt te vervallen. Dit belang dient te worden afgewogen tegenover het belang van de curator bij handhaving van het concurrentiebeding.
In veel arbeidscontracten is ook een geheimhoudingsbeding opgenomen. Ook deze afspraak kan belangrijk zijn na een faillissement. In de uitspraak die hieronder wordt beschreven komt het geheimhoudingsbeding ook voor.
De juiste juridische benaming voor het concurrentiebeding is het non-concurrentiebeding. Het gaat er om dat het beding voorkomt dat in concurrentie wordt getreden. Hieronder wordt geschreven over het non-concurrentie beding.
Onlangs, op 10 juni 2015, heeft de Rechtbank Overijssel, een uitspraak gedaan over faillissement, concurrentiebeding en geheimhoudingsbeding. De situatie is als volgt:
De arbeidsovereenkomsten met de werknemers van het gefailleerde PaperlinX BV zijn door de curatoren opgezegd. De overeenkomsten bevatten een (non-) concurrentiebeding en een geheimhoudingsbeding. De werknemers zijn in dienst getreden van concurrent Antalis BV. De curatoren hebben de activa aan een partij B verkocht. De curator heeft zich bij die koop verplicht zich in te spannen om de werknemers te houden aan een in het verleden gesloten concurrentie-, relatie-, en/of geheimhoudingsbeding. De werknemers vorderen primair de schorsing van het concurrentiebeding. Die vordering wordt toegewezen.
De curator heeft een tegen-vordering ingesteld over naleving van het geheimhoudingsbeding. De rechtbank bepaalt dat de werknemers zich wel aan het geheimhoudingsbeding moeten houden.
Bij de beoordeling van het concurrentiebeding overweegt de kantonrechter als volgt:
De kantonrechter stelt voorop dat de stelling van de werknemers dat het concurrentiebeding door het faillissement is vervallen onjuist is. Die stelling is niet op een wettelijke regel gebaseerd en kan evenmin op een andere rechtsregel worden teruggevoerd. Weliswaar bevatte wetsvoorstel 28167 tot wijziging van art. 7:653 BW de regel dat het concurrentiebeding in geval van een faillissement vervalt, maar dit wetsvoorstel heeft het in de Eerste Kamer (in 2006) niet gehaald.
Eveneens onjuist is de stelling van de werknemers dat het concurrentiebeding moet worden geschorst, omdat het beding in geografisch opzicht onvoldoende is begrensd en daardoor onvoldoende is bepaald. De geldigheid van een concurrentiebeding is daarvan niet afhankelijk. Wel kan een (te) ruim geformuleerd beding na de belangenafweging van art. 7:653 lid 3 BW worden ingeperkt.
De kantonrechter verwerpt ook de stelling van de werknemers dat de curatoren geen aanspraak op nakoming van het concurrentiebeding kunnen maken, omdat zij ten tijde van de opzegging van de arbeidsovereenkomsten de werknemers niet op het concurrentiebeding hebben gewezen.
De werknemers hebben art. 7:653 lid 2 BW in stelling gebracht en gesteld dat de in dit artikellid opgenomen belangenafweging in hun voordeel uitvalt. De kantonrechter overweegt dienaangaande het volgende. Indien een curator de exploitatie van de onderneming van een failliete werkgever voortzet, bijvoorbeeld om lopende opdrachten af te maken dan wel een zo gunstig mogelijke doorstart (going concern) te realiseren, dient tot uitgangspunt te worden genomen dat de curator in beginsel een in rechte te respecteren belang heeft bij de nakoming van het concurrentiebeding ten einde te voorkomen dat het debiet van de failliet wordt aangetast en de marktwaarde van het boedelactief afneemt. Deze situatie verschilt niet van de pre-faillissementsperiode waarin de werkgever een vergelijkbaar belang heeft.
Nadat de activiteiten van de failliete werkgever door de curator zelf zijn gestaakt, al dan niet omdat een doorstart is gerealiseerd, valt dit belang weg. Op dat moment heeft de curator geen zelfstandig belang meer bij de handhaving van het concurrentiebeding. De onderneming, inclusief de daartoe te rekenen goodwill en know how, bestaat niet meer dan wel is overgegaan naar de koper van de activa, in dit geval partij B.
Weliswaar zal, in geval van een doorstart, de koper van de activa (partij B) bij de nakoming van het concurrentiebeding belang hebben, zeker als hij ook voor goodwill en know how heeft betaald, maar een concurrentiebeding is, gelet ook op de definitie van art. 7:653 lid 1 BW, een beding tussen de werknemer en de werkgever en niet tussen de werknemer en de eventuele, toekomstige koper van de activa. De koper van de activa is geen partij bij de arbeidsovereenkomst waarin het beding is opgenomen, en van overgang van onderneming, waardoor het beding mee overgaat, is ingeval van een activatransactie na faillissement geen sprake vanwege art. 7:666 BW.
De tekst van het onderhavige concurrentiebeding bevat geen clausule die ertoe strekt belangen van anderen dan die van de werkgever te beschermen, zoals de belangen van de toekomstige koper van de activa, afgezien van de vraag of een dergelijke clausule in rechte wel stand kan houden. Bij deze overweging wijst de kantonrechter op een arrest van de Hoge Raad. (HR 23 oktober 1987, ECLI:NL:HR:1987:AD0013 (Hydraudyne). De tekst van dit arrest is niet op rechtspraak.nl te vinden.)
De curator heeft een koopovereenkomst met Partij B gesloten. De kanonrechter merkt op dat uit deze koopovereenkomst niet volgt, dat de verkoopovereenkomst zelf en/of de bedongen verkoopprijs kunnen worden herzien indien de werknemers door de curator niet met succes tot nakoming van het concurrentiebeding kunnen worden aangesproken. Ook zo beschouwd bestaat bij de curatoren geen eigen belang bij de nakoming van het beding. Art. 9.2 van de koopovereenkomst bevat op dit punt ‘slechts’ een inspanningsverbintenis. Overigens is ook hier de vraag of een dergelijke clausule in rechte stand kan houden
Waar thans geen belang aan de kant van de curatoren meer kan worden vastgesteld -de activatransactie is op of omstreeks 7 mei 2015 gerealiseerd- valt de belangafweging in het voordeel van de werknemers uit. Zij hebben een vrije arbeidskeuze en hebben voor Antalis als werkgever gekozen.
De kantonrechter schorst de concurrentiebedingen, en wat betreft de vordering van de curator: De werknemers mogen niet in strijd te handelen met het voor ieder van hen geldende geheimhoudingsbeding.